Ezekiel 20

1En het geschiedde in het zevende jaar, in de vijfde maand, op den tienden derzelver maand, dat er mannen uit de oudsten van Israël kwamen, om den Heere te vragen; en zij zaten neder voor mijn aangezicht.
 het geschiedde in het zevende jaar, Te weten na de wegvoering van Jojachin; vergelijk boven Eze 1:2 , en Eze 8:1 .
,
 vijfde maand, Zie van deze maand Num 33:38 .
,
  oudsten van Israël kwamen, Zie boven Eze 8:1 .
,
 te vragen; Te weten welke uitkomst het Joodse volk uit al zijne ellenden zou hebben, zowel in Jeruzalem en Judea als daar in het land van Babylonië; en wat hun te doen stond om de straffen, waarmede gedreigd werd, te ontgaan; hoe de Heere gevraagd werd, zie boven Eze 14:3 .
2Toen geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 3Mensenkind, spreek tot de oudsten van Israël, en zeg tot hen: Alzo zegt de Heere Heere: Komt gij, om Mij te vragen? Zo waarachtig als Ik leef, zo Ik van u gevraagd worde, spreekt de Heere Heere.
 Zo waarachtig als Ik leef, Dat is, Ik wil van u niet gevraagd zijn. Zie van deze eedzwering, Num 14:23 .
4Zoudt gij hun recht geven, zoudt gij hun recht geven, o mensenkind? Maak hun de gruwelen hunner vaderen bekend;
 recht geven, Hebreeuws, oordelen; dat is hier voorspreken, ontschuldigen, verdedigen, verantwoorden, verweren. Alzo onder Eze 22:2 , en Eze 23:36 ; vergelijk de aantekening Gen 15:14 , over het woord richten; anders: zult gij hen [niet] oordelen, of richten? enz. dat is, oordelende bestraffen, gelijk volgt.
,
 zoudt gij hun recht geven, Hij verdubbelt de rede, om die te meer kracht te geven, en wil zeggen, dat hij hen geenszins moest voorspreken of verdedigen; vergelijk Num 17:12 ; Jdg 5:12 , Jdg 5:27 .
,
 gruwelen hunner vaderen bekend; Te weten die zij met hunne vaderen gemeen hebben; opdat zij verzinnen hoe diep zij in hunne boosheid steken en hoe lang Ik hen daarin verdragen heb.
5En zeg tot hen: Alzo zegt de Heere Heere: Ten dage als Ik Israël verkoos, zo hief Ik Mijn hand op tot het zaad van het huis Jakobs, en maakte Mijzelven hun in Egypteland bekend; ja, Ik hief Mijn hand tot hen op, zeggende: Ik ben de Heere, uw God.
 verkoos, Dat is, verklaarde verkoren te hebben uit alle volken en natiën der aarde, opdat het mij tot een heilig volk zou zijn. Vergelijk Deu 4:37 , en Deu 7:6 , en Deu 14:2 , en Deu 26:18 .
,
 hief Ik Mijn hand op Dat is, beloofde met ede dat voor mijn volk te houden, Gen 22:16 ; Exo 6:7 . De hand opheffen voor zweren. Het is menselijkerwijze van God gesproken. Zie Gen 14:22 .
,
 zaad van het huis Jakobs, Dat is, nakomelingen. Zie Gen 9:9 .
,
 bekend; Te weten door Mozes en Aäron. Zie Exo 3 ,Exo 4 , enz.
6Ten zelven dage hief Ik Mijn hand tot hen op, dat Ik hen uit Egypteland uitvoeren zou, in een land, dat Ik voor hen uitgespeurd had, vloeiende van melk en honig, hetwelk het sieraad is van alle landen.
 vloeiende van melk en honig, Zie Exo 3:8 .
,
 hetwelk het sieraad is van alle landen Alzo onder vs.15, en Eze 26:20 . Zie ook van de heerlijkheid van het land Kanaän, Deu 8:7 , en Deu 32:13 ; Psa 106:24 .
7En Ik zeide tot hen: Een ieder werpe de verfoeiselen zijner ogen weg; en verontreinigt ulieden niet met de drekgoden van Egypte; Ik, de Heere, ben uw God.
 de verfoeiselen zijner ogen weg; Zo noemt God de beelden en al hun goddeloos tuig, omdat zij verfoeilijk voor hem zijn, en voor alle mensen zijn moeten, waarop nochtans de Israëlieten met vermaking hunne ogen sloegen. Zie 1Ki 11:5 ; 2Ch 15:8 .
,
 verontreinigt ulieden niet Hetwelk geschiedt met die ter afgoderij op te richten, en hun godsdienstige eer inwendiglijk of uitwendiglijk te bewijzen. Alzo onder vs.30,31, en Eze 23:7 , en Eze 36:25 . Afgoderij is geestelijke onreinheid. Vergelijk Gen 35:2 , en 2Ch 29:16 , enz. Hierom wordt zij ook hoererij, of overspel genaamd. Zie Lev 17:7 .
,
 de drekgoden van Egypte; Die zeer gruwelijk en belachelijk waren, gelijk de kalven, krokodillen, apen, de ibis, welken men schrijft in Egypte een vogel te zijn als een ooievaar, die de slangen opeet, enz.
8Maar zij waren wederspannig tegen Mij, en wilden naar Mij niet horen; niemand wierp de verfoeiselen zijner ogen weg, noch verliet de drekgoden van Egypte; daarom zeide Ik, dat Ik Mijn grimmigheid over hen uitgieten zou, om Mijn toorn tegen hen te volbrengen in het midden van Egypteland.
 niemand wierp de verfoeiselen zijner ogen weg, Hebreeuws, een ieder verwierpen de verfoelselen van hunne ogen niet; of en wierpen hen niet weg; alzo in de volgende woorden; dat is, niemand, of geen van hen, welverstaande van het merendeel. Zie 1Ki 11:34 .
,
 Mijn grimmigheid Zie Psa 79:6 .
,
 Mijn toorn Zie boven Eze 7:8 .
9Doch Ik deed het om Mijns Naams wil, opdat hij niet ontheiligd wierde voor de ogen der heidenen, in welker midden zij waren; aan welke Ik Mij, voor derzelver ogen, bekend gemaakt heb, om hen uit Egypteland uit te voeren.
 deed het Te weten wat Ik gedaan heb, namelijk hun belovende uit Egypteland te verlossen, Gen 15:14 ; Exo 3:8 ; vergelijk onder vs.14, 22.
,
 om Mijns Naams wil, Dat is, niet omdat zij het verdienden of waardig waren, maar omdat Ik dat uit loutere genade beloofd had, en wilde in mijn woord waarachtig bevonden worden. Vergelijk onder vs.14, 22, 44, enz.; Dan 9:19 ; Rom 9:17 , Rom 9:23 ; Eph 1:6 .
,
 ontheiligd wierde Zie Lev 18:21 , en onder vs.21, 24, 39, en Eze 39:7 .
,
 welke Ik Mij, Namelijk Israëlieten.
,
 derzelver ogen, Te weten der heidenen, en voornamelijk der Egyptenaars, die al Gods wonderwerken hadden gezien; Exo 14:18 ; Num 33:3 .
10En Ik voerde hen uit Egypteland, en bracht hen in de woestijn.
 woestijn Die zich uitstrekt van de Rode zee tot aan de grenzen van het land Kanaän.
11Daar gaf Ik hun Mijn inzettingen, en maakte hun Mijn rechten bekend, dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven.
 Daar gaf Ik hun Mijn inzettingen, Te weten aan den berg Sinaï, van welken zie Exo 19:1 ; zie ook Lev 7:38 , en Lev 25:1 , en de aantekening.
,
 dewelke, Zie Lev 18:5 ; Deu 6:25 .
12Daartoe ook gaf Ik hun Mijn sabbatten, om een teken te zijn tussen Mij en tussen hen, opdat zij zouden weten, dat Ik de Heere ben, Die hen heilige.
 sabbatten, Zie van dit woord Lev 25:2 .
,
 teken te zijn Dat is, een ceremonieële afbeelding en beduiding van den geestelijken en eeuwigen sabbat. Alzo onder vs.20.
,
 Die hen heilige Dat is, uit genade afzonderen van andere mensen, opdat Ik hun God zij, en zij mijn volk, hetwelk Ik mij door het bloed van den Messias reinige en door mijn Woord en Geest heilig make. Zie Lev 20:8 , en Lev 21:8 .
13Maar het huis Israëls werd wederspannig tegen Mij in de woestijn; zij wandelden in Mijn inzettingen niet, en verwierpen Mijn rechten; dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven; en zij ontheiligden Mijn sabbatten zeer, dat Ik zeide, Mijn grimmigheid te zullen uitgieten over hen in de woestijn, om hen te verdoen.
 ontheiligden Mijn sabbatten zeer, Te weten mits daarop te doen wat God verboden en te laten wat Hij geboden had.
14Maar Ik deed het om Mijns Naams wil, opdat die niet ontheiligd werd voor de ogen van die heidenen, voor welker ogen Ik hen uitvoerde.
 deed het om Mijns Naams wil, Te weten dat Ik hun naar mijn genadige belofte gedaan heb. Zie boven vs.9. Anders: Ik deed het; te weten mits hen dikwijls te straffen, als zij tegen mij in de woestijn murmureerden en zondigden.
,
 uitvoerde Te weten uit Egypteland, gelijk boven vs.6.
15Evenwel hief Ik ook Mijn hand op tot hen in de woestijn, dat Ik hen niet zou brengen in het land, dat Ik hun gegeven had, vloeiende van melk en honig, hetwelk het sieraad is van alle landen;
 hief Ik ook Mijn hand op Zie boven vs.5.
,
 vloeiende van melk en honig, Zie boven vs.6.
16Daarom dat zij Mijn rechten verwierpen, en in Mijn inzettingen niet wandelden, en Mijn sabbatten ontheiligden; want hun hart wandelde hun drekgoden na.
 en in Mijn inzettingen niet wandelden, Of, en in mijne inzettingen, in die niet wandelen; of, en aangaande mijne inzettingen, in die niet wandelden. De zin is enerlei.
,
 wandelde hun drekgoden na Vergelijk 1Ki 11:5 .
17Doch Mijn oog verschoonde hen, dat Ik hen niet verdierf, en geen voleinding met hen maakte in de woestijn.
 voleinding met hen maakte Zie van deze manier van spreken Jer 4:27 ; alzo boven Eze 11:13 .
18Maar Ik zeide tot hun kinderen in de woestijn: Wandelt niet in de inzettingen uwer vaderen, en onderhoudt hun rechten niet, en verontreinigt u niet met hun drekgoden.
 tot hun kinderen in de woestijn Dat is, tot de zonen en de dochters dergenen, die Ik krachtiglijk uit Egypteland geleid had.
,
 Wandelt niet Zie 1Ki 15:26 .
,
 hun rechten niet, Dat is, hunne wijze en manier van doen; vergelijk Gen 40:13 , en de aantekening.
,
 verontreinigt u niet Zie boven vs.7.
19Ik ben de Heere, uw God, wandelt in Mijn inzettingen, en onderhoudt Mijn rechten, en doet dezelve.
 wandelt in Mijn inzettingen, Vergelijk 2Ch 6:16 , en de aantekening.
20En heiligt Mijn sabbatten, en zij zullen tot een teken zijn tussen Mij en tussen ulieden, opdat gij weet, dat Ik, de Heere, uw God ben.
 heiligt Mijn sabbatten, Dat is, gebruikt ze tot dat heilig einde, waartoe ik ze geheiligd heb; zie Jer 17:22 .
,
 teken zijn tussen Mij en tussen ulieden, Zie boven vs.12.
21Maar die kinderen waren ook wederspannig tegen Mij; zij wandelden niet in Mijn inzettingen, en Mijn rechten namen zij niet waar, om die te doen; dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven; zij ontheiligden Mijn sabbatten, dat Ik zeide, Mijn grimmigheid te zullen uitgieten over hen, volbrengende Mijn toorn tegen hen in de woestijn.
 Ik zeide, Of, Ik dacht. Zeggen voor denken; zie Gen 20:11 .
,
 Mijn grimmigheid Zie boven Eze 7:8 .
,
 volbrengende Mijn toorn Alzo boven vs.8.
22Doch Ik keerde Mijn hand af, en deed het om Mijns Naams wil, opdat hij voor de ogen der heidenen niet zou ontheiligd worden, voor welker ogen Ik hen uitgevoerd had.
 Ik keerde Mijn hand af, Te weten van mijn toorn over hen te volbrengen.
,
 deed het om Mijns Naams wil, Te weten dat Ik hen niet in de woestijn vernielde.
,
 ontheiligd worden, Alzo boven vs.9.
23Ik hief ook Mijn hand tot hen op in de woestijn, dat Ik hen verspreiden zou onder de heidenen, en hen verstrooien in de landen;
 hief ook Mijn hand tot hen op Te weten dreigende hen te straffen; vergelijk Psa 10:12 , en de aantekening.
24Omdat zij Mijn rechten niet gedaan hadden, maar Mijn inzettingen verworpen en Mijn sabbatten ontheiligd hadden, en hun ogen achter de drekgoden hunner vaderen waren.
 hun ogen Versta ook hunne harten. Want deze twee dingen volgen elkander, Job 31:7 . Daarom worden zij ook somtijds samengevoegd; Jer 22:17 ; boven Eze 6:9 .
25Daarom gaf Ik hun ook besluitingen, die niet goed waren, en rechten, waarbij zij niet leven zouden.
 besluitingen, Dat is, gezette vonnissen en ordinantiën van mijn rechtvaardig oordeel, inhoudende de straffen, die zij verdiend hadden en ook hebben moeten lijden. Zo is ook het Hebreeuwse woord genomen Job 23:14 ; Psa 2:7 ; alzo is het volgende woord rechten genomen voor straffen, die hun om hunne zonden recht toekwamen.
,
 niet goed waren, Dat is hun niet aangenaam of welbekomende, maar zeer kwaad en verderflijk. Zie van deze straffen Num 16:23 , enz., en Num 21:6 , en Num 25:4 , enz. Anderen verstaan door deze kwade inzettingen de afgodische wetten der heidenen, welke God gezegd wordt den Israëlieten gegeven te hebben, omdat Hij door een rechtvaardig oordeel hen daarin heeft laten wandelen tot hun verderf, overmits zij zijn heilige wetten verlieten; vergelijk Psa 81:12-13 ; Rom 1:24 , enz. 2Th 2:11 .
,
 waarbij zij niet leven zouden Hetwelk vervuld is als zij vergaan zijn in de woestijn en daarna.
26En Ik verontreinigde hen in hun giften, omdat zij door het vuur deden doorgaan al wat de baarmoeder opent; opdat Ik ze verwoesten zou, ten einde dat zij zouden weten, dat Ik de Heere ben.
 verontreinigde hen in hun giften, Dat is, Ik verklaarde, bewees en betuigde dat zij onrein, dat is onheilig, gruwelijk en mij onaangenaam waren in het offeren van hunne giften, die zij mij toebrachten. Zie van het woord verontreinigen alzo genomen, Lev 13:3 .
,
 door het vuur Dit is hier ingevoegd uit vs.31. Het is ook uit den tekst gelaten, Lev 18:21 ; zie van deze gruwel der heidenen, Lev 18:21 . Sommigen menen dat de Joden ook dezen gruwel den waren God ter ere hebben willen doen.
,
 al wat de baarmoeder opent; Hebreeuws, alle opening der baarmoeder; dat is, alle eerstgeborenen; alzo Exo 13:2 , enz.; Num 3:12 .
,
 opdat Ik ze verwoesten zou, Want God had hen gedreigd, indien zij de heidense gruwelen navolgden, dat Hij hun land verwoesten zou; Lev 26:22 , Lev 26:31-32 , enz.
27Daarom, mensenkind, spreek tot het huis Israëls, en zeg tot hen: Alzo zegt de Heere Heere: Hiermede nog hebben Mij uw vaderen gesmaad, dat zij door overtreding tegen Mij overtreden hebben.
 door overtreding Dat is, een zonderlinge zonde tegen mij begaan hebben; vergelijk de manier van spreken, Lev 5:15 ; Num 5:27 ; Jos 7:1 .
28Als Ik hen in het land gebracht had, over hetwelk Ik Mijn hand opgeheven had, om hetzelve hun te geven, zo zagen zij naar allen hogen heuvel en alle dicht geboomte, en offerden daar hun offeren, en zij gaven daar hun tergende offeranden, en daar zetten zij hun liefelijken reuk, en daar offerden zij hun drankofferen.
 Als Ik hen Hier wordt verhaald de voorgemelde zonderlinge overtreding.
,
 in het land gebracht had, Dat is, in het land Kanaän, dat Ik hunnen vaderen beloofd had.
,
 dicht geboomte, Dat is, dat zeer dik en doorvlochten is van takken en bladeren. Vergelijk Lev 23:40 ; Neh 8:16 .
,
 tergende offeranden, Hebreeuws, de terging hunner offerande; dat is de offeranden, waarmede zij mij tergden en tot toorn verwekten.
,
 offerden zij hun drankofferen Zie Psa 16:4 .
29En Ik zeide tot hen: Wat is die hoogte, waarhenen gij gaat? Nochtans is de naam daarvan genoemd hoogte, tot op dezen dag toe.
 hoogte, Wat de afgodische hoogten geweest zijn, zie Lev 26:30 . De Heere, aldus sprekende, vraagt spottenderwijze wat het te beduiden had, dat zij daarheen gingen om te offeren. Want, hoewel hij hun zulks doorgaans door zijne profeten verboden had, zo bleef nochtans met den afgodendienst zelfs de naam der plaats bij hen in eer en waarde.
30Daarom zeg tot het huis Israëls: Alzo zegt de Heere Heere: Zijt gij verontreinigd geworden in den weg uwer vaderen, en hoereert gij achter hun verfoeiselen?
 Zijt gij Te weten door de eer en den dienst, die gij den afgoden doet. Zie boven vs.7.
,
 verontreinigd geworden Anders: zijt gij [niet] verontreinigd geworden, enz.
,
 in den weg uwer vaderen, Dat is, naar, of met de manier van doen uwer vaderen. Zie Pro 6:6 .
,
 hoereert gij Zie Lev 17:7 , en Lev 20:5 .
31Ja, met het offeren uwer gaven, met uw kinderen door het vuur te doen doorgaan, zijt gij verontreinigd aan al uw drekgoden tot op dezen dag toe; en zou Ik van u gevraagd worden, o huis Israëls? Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik van u gevraagd worde!
 Ja, Anders: Want als gij uwe gaven offert, [en] als gij uwe kinderen door het vuur doet doorgaan, enz., zou Ik dan van u gevraagd worden?
,
 worde Vervul den zin gelijk in andere eedzweringen van God. Zie Num 14:23 . De zin dan is, alsof de Heere zeide: Ik begeer van u, die zulke gruwelijke afgodendienaren zijt, niet gevraagd te worden.
32Daarom, dat in uw geest opgeklommen is, zal geenszins geschieden, dat gij zegt: Wij zullen als de heidenen en als de geslachten der landen zijn, dienende hout en steen.
 in uw geest opgeklommen is, Dat is, in de gedachten van uw hart gerezen en opgekomen is, of wat gij denkt bij uzelven; vergelijk boven Eze 11:5 , en zie Jer 7:31 .
,
 zal geenszins geschieden, Hebreeuws, zal zijnde niet zijn, of geschiedende niet geschieden.
,
 hout en steen Zo worden de beelden genaamd, Deu 4:28 , en Deu 29:17 ; Jer 2:27 , en Jer 3:9 ; idem, gebeelde stenen, Lev 26:1 ; goud en zilver, Deu 29:17 ; Psa 115:4 , enz.
33Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere: Zo Ik niet met een sterke hand, en uitgestrekten arm, en met een uitgegoten grimmigheid over u zal regeren!
 sterke hand, Dat is, sterke en harde plagen. Zie Exo 3:19 , en Exo 9:3 ; Job 13:21 met de aantekening.
,
 uitgestrekten arm, Dat is, geweldige, wijdlopende en langdurige straffen. Vergelijk Jer 21:5 , en boven Eze 4:7 .
,
 uitgegoten grimmigheid Zie boven Eze 7:8 .
,
 over u zal regeren Dat is, uw Heere en Koning zijn, zulks dat het in uwe vrijheid en vermogen niet staan zal van mij af te gaan en mij te verlaten om een anderen overheer te verkiezen.
34Want Ik zal u uit de volken voeren, en u vergaderen uit de landen, waarin gij verstrooid zijt, door een sterke hand, en door een uitgestrekten arm, en door een uitgegoten grimmigheid.
 uit de volken voeren, Velen verstaan door dezen, die met den koning Jojachin weggetrokken zijn naar Babel, 2Ki 24:12 . Hoewel daaronder ook kunnen verstaan worden die door de laatste belegering onder Zedekia in de omliggende landen verstrooid zijn geworden. Vergelijk Jer 40:11-12 .
35Daartoe zal Ik u brengen in de woestijn der volken, en Ik zal met u aldaar rechten, aangezicht aan aangezicht;
 in de woestijn der volken, Dat is, in Chaldea en de omliggende landen, waar de Joden als in ene woestijn zouden wezen; vergelijk boven Eze 19:13 , en de aantekening.
,
 rechten, Of, pleiten. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk geoordeeld of gerecht te worden voor een rechter; Psa 109:7 ; Pro 29:9 . Nu is er geen andere opperste Rechter dan God alleen, maar Hij wordt gezegd geoordeeld te worden, als Hij door zijn rechtvaardige straffen den mens alzo overtuigt van zijne zonden, dat ook andere mensen oordelen dat de zondaar om dezelve rechtvaardig gestraft wordt; zie boven Eze 17:20 .
,
 aangezicht aan aangezicht; Dat is, in tegenwoordigheid, mij hun openbarende door straffen, welker gerechtigheid allen zo blijken zal, alsof Ik tegen u in tegenwoordigheid pleitte; vergelijk Exo 33:11 .
36Gelijk als Ik gerecht heb met uw vaderen in de woestijn van Egypteland, alzo zal Ik met u rechten, spreekt de Heere Heere. 37En Ik zal ulieden onder de roede doen doorgaan, en Ik zal u brengen onder den band des verbonds.
 onder de roede doen doorgaan, Dat is, van de andere afzonderen, en mij tot een heilig volk toeëigenen; zie van deze manier van spreken Lev 27:32 ; idem Jer 33:13 .
,
 u brengen Te weten die Ik afgezonderd heb.
,
 onder den band des verbonds Dat is, tot de gehoorzaamheid, die gij mij schuldig zijt uit kracht van het verbond, dat Ik met u gemaakt heb.
38Daartoe zal Ik, die rebel zijn, en die tegen Mij overtreden, uit ulieden uitzuiveren; Ik zal hen uit het land hunner vreemdelingschappen uitvoeren, en zij zullen in het landschap Israëls niet weder komen, en gij zult weten, dat Ik de Heere ben.
 die rebel zijn, Te weten Israël.
,
 uitzuiveren; Of, uitvagen; dat is afscheiden van degenen, die Ik tot mijn eigendom verkoren heb en die mijn woord gehoorzaam zijn.
,
 uit het land Dat is, uit het land van Juda. Hij spreekt vande Joden, die nog met Zedekia in Judea waren, en hij noemt dat land, van hetwelk zij zich beroemden de rechte erfgenamen te zijn, het land hunner vreemdelingschap, omdat het nu meest overheerd was van den koning van Babel, en dat zij door hunne rebellie tegen hem, ja ook zelfs tegen God, hun recht daartoe verloren hadden. Sommigen verstaan door het land hunner vreemdelingschappen het landschap van Chaldea, waar wel enige goddelozen zouden uitgevoerd, maar van God verdaan worden, en in het land Israëls niet komen.
,
 uitvoeren, Te weten om gevankelijk gevoerd te worden naar Babel.
,
  in het landschap Israëls Dat is, in hetzelve land.
,
  niet weder- komen, Te weten omdat zij in de Babylonische gevangenschap zouden sterven.
39En gijlieden, o huis Israëls, alzo zegt de Heere Heere: Gaat henen, dient een ieder zijn drekgoden, ook hierna, dewijl gijlieden naar Mij niet hoort; doch ontheiligt niet meer Mijn heiligen Naam, met uw giften en met uw drekgoden.
 Gaat henen, Een bevel spottenderwijze en uit zeer bittere toornigheid gegeven tot een teken, dat Hij dit hardnekkig volk verliet en verwierp; vergelijk Jdg 10:14 ; 1Ki 22:15 ; Job 38:3 , en de aantekening.
,
 hierna, Te weten nadat gij uit Judea gevankelijk zult weggevoerd zijn.
,
 Mijn heiligen Naam, Hebreeuws, den naam mijner heiligheid.
,
 uw giften en met uw drekgoden Te weten die gij uwen afgoden geeft en offert, en dat kwanswijs uit een goede bedoeling, tot mijne eer, gelijk gij voorgeeft.
40Want op Mijn heiligen berg, op den hogen berg Israëls, spreekt de Heere Heere, daar zal Mij het ganse huis Israëls in het land dienen, zij allen; daar zal Ik welgevallen aan hen nemen, en daar zal Ik uw hefofferen eisen, en de eerstelingen uwer heffingen met al uw geheiligde dingen.
 op Mijn heiligen berg, Hebreeuws, in den berg mijner heiligheid. Versta de heilige kerk, en zie boven Eze 14:22 .
,
  het ganse huis Israëls Of, allen, die in het land zijn, enz. Versta, het geestelijk Israël, hetwelk is de vergadering van alle uitverkorenen en ware gelovigen; Rom 9:6-7 , enz., en Rom 11:26 ; Gal 6:16 .
,
 aan hen nemen, Dat is, aan hunne personen, en dat uit genade, om des Middelaars wil, in wien zij geloven zullen, en door wiens Geest zij zullen geheiligd en geregeerd worden; Eph 1:6 .
,
 hefofferen eisen, Versta onder de benaming van den godsdienst van het Oude Testament ook den godsdienst van het Nieuwe; vergelijk Isa 19:19 , Isa 19:21 ; Mal 1:11 .
,
 geheiligde dingen Te weten die mij geheiligd en toegeëigend zullen worden.
41Ik zal een welgevallen aan ulieden nemen om den liefelijken reuk, wanneer Ik u van de volken uitvoeren, en u vergaderen zal uit de landen, in dewelke gij zult verstrooid zijn, en Ik zal in u geheiligd worden voor de ogen der heidenen.
 om den liefelijken reuk, Zie Gen 8:21 .
,
 geheiligd worden Dat is, geëerd en grootgemaakt worden om de genade en weldaad, die Ik aan u zal bewezen hebben. Zie Lev 10:3 .
42En gij zult weten, dat Ik de Heere ben, als Ik u in het landschap Israëls gebracht zal hebben, in het land, waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, om hetzelve uw vaderen te geven. 43Daar zult gij dan gedenken aan uw wegen, en aan al uw handelingen waarmede gij u verontreinigd hebt, en gij zult van u zelven een walging hebben over al uw boosheden, die gij gedaan hebt.
 zult gij dan gedenken Vergelijk boven Eze 6:9 , en de aantekening.
,
 verontreinigd hebt, Vergelijk boven Eze 14:11 .
,
 walging hebben Zie boven Eze 6:9 .
44Zo zult gij weten, dat Ik de Heere ben, als Ik met u gedaan zal hebben, om Mijns Naams wil, niet naar uw boze wegen, noch naar uw verdorven handelingen, o huis Israëls, spreekt de Heere Heere.
 om Mijns Naams wil, Zie boven vs.9.
45Verder geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 46Mensenkind, zet uw aangezicht naar den weg van het zuiden, en drup tegen het zuiden; en profeteer tegen het woud van het veld in het zuiden.
 zet uw aangezicht Dat is, bereid u, schik u, neem vastelijk voor om tegen het zuiden te profeteren. Vergelijk boven Eze 6:2 , en onder Eze 21:2 . Hier beginnen sommigen het volgende hoofdstuk, in welks begin deze figuurlijke profetie duidelijk verklaard wordt.
,
 naar den weg van het zuiden, Dat is, naar Jeruzalem en Judea; want dit land was ten aanzien van Chaldea, of Mesopotamië, waarin Ezechiël nu was, zuidwaarts gelegen. Vergelijk onder Eze 21:2 .
,
 drup tegen het zuiden; Zie Deu 32:2 .
,
 woud van het veld in het zuiden Versta het land van Juda, hetwelk zo vol mensen is geweest, gelijk een bos vol is van bomen. Vergelijk vs.47.
47En zeg tot het zuiderwoud: Hoor des Heeren woord: Alzo zegt de Heere Heere: Ziet, Ik zal een vuur in u aansteken, hetwelk in u allen groenen boom en allen dorren boom verteren zal; de vlammende vlam zal niet uitgeblust worden, maar daardoor zullen verbrand worden alle aangezichten van het zuiden tot het noorden toe.
 zuiderwoud Dat is, tot de mensen, die in Judea wonen; zie boven Eze 17:24 .
,
 een vuur in u aansteken, Dat is, een geweldige plaag van een gruwzamen oorlog; vergelijk Job 15:34 ; idem zie Psa 78:63 , en Psa 83:15 .
,
 allen groenen boom en allen dorren boom verteren zal; Dat is, rechtvaardigen en goddelozen; zie deze verklaring onder Eze 21:3 ; boven Eze 17:24 . De vromen worden gezegd groen te zijn, en de bozen dor; Psa 52:10 ; Jer 17:8 ; Luk 23:31 .
,
 de vlammende vlam Hebreeuws, de vlam der vlam, of de vlam, de vlam; dat is, de zeer geweldige vlam, of die zeer vlamt. Versta een zeer grote straf; zie Job 15:30 .
,
 alle aangezichten Dat is, alle mensen, van het ene einde des lands tot aan het andere; vergelijk onder Eze 21:4 .
48En alle vlees zal zien, dat Ik, de Heere, dat aangestoken heb; het zal niet uitgeblust worden.
 vlees zal zien, Dat is, mens; zie Gen 6:12 .
49En ik zeide: Ach, Heere Heere, zij zeggen van mij: Is hij niet een verdichter van gelijkenissen?
 zij zeggen van mij Te weten spottende met mijn persoon, dienst en beroeping.
,
 gelijkenissen? Zie boven Eze 17:2 .
Copyright information for DutSVVA